e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gatels pekdraadels: pɛkdrādɛls (Heythuysen), riemels: rimɛls (Heythuysen) Grote els met een oog in de voorste punt waardoorheen men de naairiemen kan trekken. Zie afb. 68. [N 36, 31; Li 1963, 35] II-10
gebarsten en zwartgeblakerd geblaard: gǝblǭrtj (Heythuysen) [N 29, 66b; monogr.] II-1
gebit gebeet: gǝbēt (Heythuysen) Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] I-9
gebluste kalk geleste kalk: gǝlɛs˱djǝ kalǝk (Heythuysen), leskalk: lɛskalǝk (Heythuysen) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboorte boogaanzet: bǭx˱ānze ̞t (Heythuysen) De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.] II-9
gebreide kous strikhoos: strikhāōs (Heythuysen) breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3
gebrekkig spreken stamelen: stamelen (Heythuysen) gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] III-3-1
gedenken; gedachtenis gedenken: gedenken (Heythuysen) terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)] III-1-4
gedupeerd geflest: geflest (Heythuysen), verneukt: vernēūkt (Heythuysen) veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)] III-1-4
gedwee gewillig: gewillig (Heythuysen) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] III-1-4