e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehuil, geschrei gegrijn: gegrien (Heythuysen) het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] III-1-4
geit geit: gęi̯t (Heythuysen), germpje: gɛrmkǝ (Heythuysen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Heythuysen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek persoon gek: ⁄ne gek (Heythuysen) onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)] III-1-4
gekheid maken gekken: gekken (Heythuysen) gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] III-1-4
geknipt werk knipwerk: knepwęrǝk (Heythuysen), snijwerk: sniwęrǝk (Heythuysen) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
geknotte wilg soetsje: ei suutske (Heythuysen), wijde: wieje (Heythuysen), mv.: wieje  wiej (Heythuysen) de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || knotwilg III-4-3
gekraagde roodstaart roodstaartje: rootsjtèrtje (Heythuysen) gekraagde roodstaart III-4-1
geld geld: xaelt (Heythuysen), ps. niet omgespeld!  gĕldj (Heythuysen), knabben: knappen (Heythuysen) geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
gele ganzebloem goudsbloem: WLD  goudsbloom (Heythuysen) Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)] III-4-3