e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groenvoer groenvoer: grø̄nvōr (Heythuysen), voerhaver: vōrhāvǝr (Heythuysen), voerkoren: vōrkǭrǝ (Heythuysen) De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.] I-4
grof gebouwd grof: grof (Heythuysen), struis: struis (Heythuysen) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] III-1-1
grof gebouwde vrouw dikke marjan: en dieke Merjan (Heythuysen), machochel: en megochel (Heythuysen), en Megòchel (Heythuysen) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] III-1-1
grond waarop de boerderij staat hof: hǫf (Heythuysen), plaats: plāts (Heythuysen) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grond, aarde aarde: ē̜rt (Heythuysen), grond: gronjtj (Heythuysen), grōnjtj (Heythuysen) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grondwater grondwater: grónjt wáátər (Heythuysen) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
grondwerker grondwerker: grontjwerkǝr (Heythuysen), opperman: [opperman] (Heythuysen) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
groot in zijn soort kadei: ⁄ne kadee (Heythuysen) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootmoeder grootmoeder: groeatmooder (Heythuysen, ... ), groitmooder (Heythuysen, ... ), grootmooder (Heythuysen), oma: oma (Heythuysen), ooma (Heythuysen) grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: groeatôjers (Heythuysen), grootojers (Heythuysen), grootòjers (Heythuysen) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2