e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
band reep: ręjp (Heythuysen) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
bandschort met borststuk scholk: sjolk (Heythuysen) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: bang (Heythuysen) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik bangerik: bangerik (Heythuysen), schijthuis: en schie:thoes (Heythuysen), schouwboks: (oud).  en sjoebóks (Heythuysen), schouwe kwezel: enne sjoewe kwee.zel (Heythuysen) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bankbiljet briefje: breefkes (Heythuysen) Nederlandse bankbiljetten: [N 21 (1963)] III-3-1
barensweeën poos: poos (Heythuysen) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2
barrevoets barrevoets: baerəvəs (Heythuysen) blootvoets [RND] III-1-3
bazige vrouw canaille: k⁄rnalie (Heythuysen) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4
bebroed bevrucht ei bevrucht ei: bǝvrøxtj ęi̯ (Heythuysen) [N 19, 54c] I-12
bebroed onbevrucht ei vuil ei: vūl ęi̯ (Heythuysen) [N 19, 54b] I-12