id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18955 | lepe, doortrapte kerel | doerak: ⁄n doerak (Heythuysen) | een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19553 | lepel | lepel: lèpel (Heythuysen) | lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1 |
19556 | lepelrek | schap: sjāāp (Heythuysen), schapje: sjaepke (Heythuysen), sjepke (Heythuysen) | rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1 |
18340 | leren beenkap | gamasche: kermasse (Heythuysen) | lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3 |
25355 | leren schede | schede: šęj (Heythuysen) | De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1 |
19125 | leugen | leugen: leugen (Heythuysen) | een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19383 | leunstoel | zorg: zorg (Heythuysen) | Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1 |
21341 | leurder | kramer: krèèmer (Heythuysen), ps. invuller geeft alleen een antwoord op de persoon: krÔëmer (ps. boven de ë staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen). zie toelichting (Heythuysen), ps. niet omgespeld! Boven de ë staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen. krĭëmer (Heythuysen) | Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1 |
17697 | lever | lever: lē̜vǝr (Heythuysen) | Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11 |
34418 | leverbotziekte, distomatose | aan de lever hebben: (het schaap) hęt ǝt ān dǝ lē̜vǝr (Heythuysen), leverbot: lē̜vǝrbot (Heythuysen), ongans: ongāls (Heythuysen) | Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b] I-12 |