18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begrijpen (L292p Heythuysen)
|
met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (L292p Heythuysen),
besef:
cf. VD s.v. "besef"2. bewuste, duidelijke voorstelling, begrip; cf. VD s.v. "benul"= besef, begrip
besef (L292p Heythuysen)
|
een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32818 |
beitel, schaar, ganzevoetschaar aan een cultivatortand |
ganzevoet:
ganzǝvōt (L292p Heythuysen)
|
Het snijdend onderdeel aan het uiteinde van een cultivatortand. Vergelijk afb. 80. [N 11A, 151g; monogr.]
I-2
|
24301 |
bek |
bek:
bek (L292p Heythuysen),
muil:
moel (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21777 |
bekakte praat |
kak:
kak (L292p Heythuysen)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kak:
kak (L292p Heythuysen)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
afroepen:
aafroopen (L292p Heythuysen)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekennen (L292p Heythuysen)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (L292p Heythuysen)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
beköstige (L292p Heythuysen)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|