19439 |
mangel, wringer |
mangel:
mangel (L292p Heythuysen)
|
Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18924 |
manier |
manier:
manier (L292p Heythuysen)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17984 |
mankeren |
schelen:
sjélle (L292p Heythuysen)
|
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bykskǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hɛnkǝ (L292p Heythuysen),
krielhaantje:
krilhɛnkǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bykskǝ (L292p Heythuysen)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (L292p Heythuysen),
būk (L292p Heythuysen),
schaapsbok:
šǭpsbuk (L292p Heythuysen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
24206 |
mannelijke gans |
weenderd:
windǝrt (L292p Heythuysen)
|
[A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
buq (L292p Heythuysen),
geitenbok:
gęi̯tǝbuk (L292p Heythuysen)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (L292p Heythuysen)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|