24456 |
mannelijke meikever |
bakker:
bekker (L292p Heythuysen),
mulder:
mulder (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
schoenmaker:
schoemaker (bruin) (L292p Heythuysen),
sjoemaker (L292p Heythuysen),
snijder:
snieder (L292p Heythuysen)
|
meikever, met veel wit stof [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18673 |
mannenkleren |
mansluikleren:
mansluukléjer (L292p Heythuysen)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
mantelpak:
mantelpak (L292p Heythuysen)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24601 |
maretak |
heksenbessem:
heksebèzem (L292p Heythuysen)
|
maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
24571 |
margriet |
sint-jansbloem:
st. Jansbloem (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)]
III-4-3
|
21271 |
markt |
markt:
mâêrt (L292p Heythuysen)
|
markt [RND]
III-3-1
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ein marmere bèèldj (L292p Heythuysen)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19589 |
marmiet, koperen ketel |
marmiet:
grote koperen ketel met deksel en hengel waar men vroeger soep in kookte
marmit (L292p Heythuysen)
|
marmiet [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L292p Heythuysen)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
strozak:
streuzak (L292p Heythuysen)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|