| 18932 |
beredderen |
beredderen:
beredderen (L292p Heythuysen)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L292p Heythuysen)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
| 21527 |
bericht |
tijding:
WNT: ting (IV), In het Vroeg-nieuwndl. verkort uit tîding. Tijding, bericht.
tüng (L292p Heythuysen)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebèsem (L292p Heythuysen)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 24580 |
bernagie |
borage:
WLD
boraasje (L292p Heythuysen)
|
Bernagie (borrago officinalis). Forse, soms 50 cm hoge plant met grote blauwe, soms witte bloemen als vijfpuntige sterren, waaruit 5 lange, tegen elkaar gedrukte helmknoppen als een snavel vooruitsteken. Grote witachtige kroonschubben. De onderste bladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag (L292p Heythuysen)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 26051 |
berrie |
ber(ri)g:
børx (L292p Heythuysen),
kaarbalken:
kaarbalken (L292p Heythuysen),
kaarbalkjes:
kaarbalkjes (L292p Heythuysen),
karberrie:
kɛrbøri (L292p Heythuysen),
karboom:
kɛrbǫu̯m (L292p Heythuysen),
(mv)
kɛrbø̜i̯m (L292p Heythuysen)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
| 20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəsjumməltj (L292p Heythuysen)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20790 |
beschuit |
beschuit:
beschuut (L292p Heythuysen),
besjuut (L292p Heythuysen)
|
de beschuit [N 29 (1967)]
III-2-3
|
| 20711 |
beschuitbol |
beschuitebol:
bǝšȳtǝbǫl (L292p Heythuysen)
|
[N 29, 61; N 29, 60]
II-1
|