20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
bŏĕne renge (L292p Heythuysen),
bonen vamen:
bŏĕne vème (L292p Heythuysen),
erwten ranken:
erte renge (L292p Heythuysen),
erwten vamen:
erte vème (L292p Heythuysen)
|
erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
bonen uitdoen:
bŏĕane oetdoon (L292p Heythuysen),
erwten uitdoen:
erte oetdoon (L292p Heythuysen)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzele (L292p Heythuysen)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
hakkepezen:
hakǝpēzǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
25421 |
pezen blootleggen |
pees uithalen:
pēs uthǭlǝ (L292p Heythuysen)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezeren (L292p Heythuysen)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pīpǝ (L292p Heythuysen),
sjierpen:
sjirpen (L292p Heythuysen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pin (L292p Heythuysen)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
stèken (L292p Heythuysen)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (L292p Heythuysen)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|