19388 |
rek |
schappenkast:
sjapekast (L292p Heythuysen)
|
Soort kast van latten en planken, zonder deur, om iets in op te bergen, b.v. in de keuken (rek, schap, hang) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21358 |
rente |
interest:
intrest (L292p Heythuysen)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletske (L292p Heythuysen),
klètskə (L292p Heythuysen)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24294 |
restant insecten |
reemol:
riĕmol (L292p Heythuysen)
|
veenmol
III-4-2
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
tam:
taam (L292p Heythuysen)
|
das [DC 07 (1939)] || tam [DC 19 (1951)]
III-4-2
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rumatiek (L292p Heythuysen)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
verenvet:
vaerevèt (L292p Heythuysen)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
20113 |
ridderspoor |
ridderspoor:
WLD
ridderspoor (L292p Heythuysen)
|
Bastaard ridderspoor (delphinum hybridum). De bladeren zijn in 5 brede slippen verdeeld, die zelf ook nog weer zijn ingesneden. De bloemen zijn blauw en groeien in volle, lange trossen. De plant is meestal minder dan 1 m hoog (riddespoor, schoentje, ezelo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32583 |
riek, mestriek |
mestriek:
[mest]rēk (L292p Heythuysen
[(vier of vijf)]
),
riek:
rēk (L292p Heythuysen
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
-
reet (L292p Heythuysen),
valtoon
reet (L292p Heythuysen),
WLD
reet (L292p Heythuysen)
|
riet [DC 25 (1954)] || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)]
III-4-3
|