34460 |
roepwoord voor de geit |
sik:
sik (L292p Heythuysen),
sik, sik:
sik, sik (L292p Heythuysen),
sikje:
sikskǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
jonge geit:
joŋǝ gęi̯t (L292p Heythuysen),
sikje:
sikskǝ (L292p Heythuysen)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (L292p Heythuysen)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
25730 |
roerspaan |
roergerei:
rø̄rgǝręj (L292p Heythuysen)
|
Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.]
II-2
|
25088 |
roest |
roest:
ròs (L292p Heythuysen)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
roest:
rost (L292p Heythuysen)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
root (L292p Heythuysen)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
zich strijden:
zich striejen (L292p Heythuysen)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L292p Heythuysen),
kōrǝ (L292p Heythuysen)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
jak:
jak (L292p Heythuysen)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|