29937 |
blad van de troffel |
blad:
blāt (L292p Heythuysen)
|
Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.]
II-9
|
19402 |
blad van een lepel |
lepel:
lèpel (L292p Heythuysen)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L292p Heythuysen),
blader:
blǭi̯ǝr (L292p Heythuysen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
33504 |
bladkool, snijkool |
eeuwig moes:
ièwig moos (L292p Heythuysen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzijde (L292p Heythuysen)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blaoker (L292p Heythuysen)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25398 |
blauw slachten |
slecht uitgeslacht:
šlɛxt utgǝslaxt (L292p Heythuysen)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
morbel:
-
morbel (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
walbert:
walbertə (L292p Heythuysen)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
stootkop:
reiger, kiekendief (sic)
stoeatkop (L292p Heythuysen)
|
reiger (obs.)
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
brommer:
brommer (L292p Heythuysen),
bromvlieg:
bromvleeg (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen),
dikke vlieg:
dikke vleeg (L292p Heythuysen),
madenschijter:
majeschieter (L292p Heythuysen),
mestvlieg:
mèstvleeg (L292p Heythuysen)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|