26505 |
speelman, klapspaan |
klapspaan:
klapspaan (L292p Heythuysen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
19339 |
speels |
speels:
speels (L292p Heythuysen)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
tut:
de tut (L292p Heythuysen)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dii̯ǝm (L292p Heythuysen),
dēm (L292p Heythuysen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlęjshǭk (L292p Heythuysen)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
18390 |
speld |
spengel:
špɛŋǝl (L292p Heythuysen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
17719 |
sperma |
natuur:
natuur (L292p Heythuysen)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
koekoeksveer:
alleen in kandidaatsscriptie; cf. BtS 62 zelfde motief ook bij Haarelme n in Fries; houden verband emt oude bijgeloof dat de sperwer in de winter verandert in een koekoek.
koekoeksvèèr (L292p Heythuysen)
|
sperwer
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
prinsessenboontjes:
princessebeŭnkes (L292p Heythuysen)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
sissen:
sissə (L292p Heythuysen),
sudderen:
suddere (L292p Heythuysen)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|