| 20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootworst (L292p Heythuysen)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
| 24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloodzuuger (L292p Heythuysen),
bloedzuiker:
bloodzoeker (L292p Heythuysen),
echel:
eegel (L292p Heythuysen)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)], [DC 54 (1979)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 24523 |
bloeien |
bloeien:
blȳi̯ǝ (L292p Heythuysen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
| 20718 |
bloem |
bloem:
blōm (L292p Heythuysen)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16]
II-1
|
| 24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L292p Heythuysen),
blome mv (L292p Heythuysen),
bloom (L292p Heythuysen)
|
bloem || bloemen [RND]
III-4-3
|
| 25543 |
bloem mengen |
mengelen:
meŋǝlǝ (L292p Heythuysen)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
| 25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
patent:
patɛnt (L292p Heythuysen),
straffe bloem:
štrafǝ blōm (L292p Heythuysen)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
| 24629 |
bloembol |
bloembol:
bloombol (L292p Heythuysen)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24649 |
bloemknop |
bloemknop:
bloomknop (L292p Heythuysen)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoeël (L292p Heythuysen),
bloomkŏĕal (L292p Heythuysen)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|