id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18853 | vermoeden | aannemen: aannemen (Heythuysen) | het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21832 | vernomen verhaal | gehoord: geheurd (Heythuysen) | een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)] III-3-1 |
18899 | verplichting | verplichting: verplichting (Heythuysen) | het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20576 | verschaald | verschaald: versjaold (Heythuysen), versjaoltj (Heythuysen) | verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)] III-2-3 |
25090 | verschieten | verschieten: versjeeten (Heythuysen) | anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22709 | verschillende knikkerspelen | muurtje: muurke (Heythuysen), nalopertje: naoluiperke (Heythuysen), potsteken: potstēͅkə (Heythuysen), potstèke (Heythuysen), schraampje steken: met knikkers en centen sjrīəmkə stēͅkə (Heythuysen) | Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Spel met bikkels en knikkers. III-3-2 |
22593 | verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) | trumpen: trumpe (Heythuysen) | Spel met centen en stuiter. III-3-2 |
18242 | versiersel | opsmuk: opsmuk (Heythuysen) | voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3 |
25344 | verslachten | afslachten: āfšlaxtǝ (Heythuysen) | Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97] II-1 |
18226 | versleten | kaal: kaal (Heythuysen), versleten: versleten (Heythuysen) | door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] III-1-3 |