| 18853 |
vermoeden |
aannemen:
aannemen (L292p Heythuysen)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21832 |
vernomen verhaal |
gehoord:
geheurd (L292p Heythuysen)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 18899 |
verplichting |
verplichting:
verplichting (L292p Heythuysen)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaold (L292p Heythuysen),
versjaoltj (L292p Heythuysen)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25090 |
verschieten |
verschieten:
versjeeten (L292p Heythuysen)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 22709 |
verschillende knikkerspelen |
muurtje:
muurke (L292p Heythuysen),
nalopertje:
naoluiperke (L292p Heythuysen),
potsteken:
potstēͅkə (L292p Heythuysen),
potstèke (L292p Heythuysen),
schraampje steken:
met knikkers en centen
sjrīəmkə stēͅkə (L292p Heythuysen)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Spel met bikkels en knikkers.
III-3-2
|
| 22593 |
verschillende knikkerspelen: spel met knikkers en centen op een steen (trumpen) |
trumpen:
trumpe (L292p Heythuysen)
|
Spel met centen en stuiter.
III-3-2
|
| 18242 |
versiersel |
opsmuk:
opsmuk (L292p Heythuysen)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
| 25344 |
verslachten |
afslachten:
āfšlaxtǝ (L292p Heythuysen)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
| 18226 |
versleten |
kaal:
kaal (L292p Heythuysen),
versleten:
versleten (L292p Heythuysen)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|