19413 |
vlam |
vlam:
vlam (L292p Heythuysen)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechten (L292p Heythuysen)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flēērmoes (L292p Heythuysen)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
25446 |
vlees conserveren |
zouten:
zǭtǝ (L292p Heythuysen)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
30802 |
vleeskant |
vleeskant:
vlęjskanjtj (L292p Heythuysen)
|
De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b]
II-10
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maaj (L292p Heythuysen)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmolen:
vlęjsmø̄lǝ (L292p Heythuysen)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|
21442 |
vleien |
in de kont kruipen:
h⁄m in de kŏntj kroepen (L292p Heythuysen)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontekruiper (L292p Heythuysen)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuus:
kys (L292p Heythuysen),
kuusje:
kyskǝ (L292p Heythuysen)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|