26294 |
bonkelaar van het staakijzer |
kroonrad:
kroonrad (L292p Heythuysen)
|
Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55]
II-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pels (L292p Heythuysen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bunt ɛn blaouw gəslāgə (L292p Heythuysen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraan:
bontje kraon (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
bòntmantel (L292p Heythuysen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonken:
bonken (L292p Heythuysen)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (L292p Heythuysen),
koppenboog:
kǫpǝbǭx (L292p Heythuysen)
|
boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9, III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (L292p Heythuysen),
boͅu̯m (L292p Heythuysen),
buim (mv.):
buim mv (L292p Heythuysen)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L292p Heythuysen)
|
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomlopertje:
boumluiperke (L292p Heythuysen)
|
boomklever
III-4-1
|