e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vuurslag slaghoedje: slaagheutje (Heythuysen), staal: stāol (pin) (Heythuysen) slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)] III-2-1
vuursteen vuursteen: veurstein (Heythuysen) vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)] III-2-1
vuurtang, sinteltang vuurtang: vø&#x0304rtaŋ (Heythuysen) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
vuurvaste mortel chamotte: šǝmǫt (Heythuysen), vuurspecie: vø̄r[specie] (Heythuysen) Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9
vuurvaste stenen vuurstenen: vø̄̄rštęjn (Heythuysen) Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8
vuurvaste tegels vuurstenen: vø̄rstęjn (Heythuysen) De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1
waaienx waaien: wĕjjen (Heythuysen) waaien [N 22 (1963)] III-4-4
waarde van 30 stuiver daalder: daalder (Heythuysen), Note: invuller heeft dit als antwoord gegeven: 1.80: daalder - 3 mk. (klopt dit wel?!).  daalder (Heythuysen) 5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)] III-3-1
waarde van 6 stuiver - zes cent grosch (<du.): Note: invuller heeft dit als antwoord gegeven: 6 cent: groes - (grosj (10 pf. klopt dit wel?!  groes (Heythuysen) oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
waarderen waarderen: waarderen (Heythuysen) op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)] III-1-4