24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermènke (L292p Heythuysen),
kaatje:
keeken (L292p Heythuysen),
kwikstaart:
kwiksjtert (L292p Heythuysen)
|
kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
WLD
Paosbloom (L292p Heythuysen)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34195 |
witte vloed |
knoeien:
(de koe) knoǝtj (L292p Heythuysen),
niet zuiver zijn:
(de koe is) nēt zȳvǝr (L292p Heythuysen)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterlelie (L292p Heythuysen, ...
L292p Heythuysen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
buitenlandse patent:
būtǝlantjsǝ patɛnt (L292p Heythuysen)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L292p Heythuysen)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17890 |
woelen |
woelen:
woelen (L292p Heythuysen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L292p Heythuysen),
(oud).
goo:nzig (L292p Heythuysen),
woensdag:
woo:nsdig (L292p Heythuysen),
woonsdig (L292p Heythuysen)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25210 |
wolkenbank |
windstrepen:
(nw.)
winjtsjtreepə (L292p Heythuysen)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19835 |
wonen |
wonen:
wonen (L292p Heythuysen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|