21267 |
woord |
woord:
wô:rt (L292p Heythuysen)
|
woord [RND]
III-3-1
|
21096 |
wormsteek (subst.) |
worm:
worrem (L292p Heythuysen),
wormsteek:
wormstaek (L292p Heythuysen)
|
wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
21014 |
wormstekig |
gewormd:
gewormdj (L292p Heythuysen),
geworremdj (L292p Heythuysen)
|
wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worsten:
worstǝ (L292p Heythuysen)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen in de worstmolen:
mālǝ en dǝ wǫrstmø̄lǝ (L292p Heythuysen)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
25776 |
wort koelen |
afkoelen:
āfkø̄lǝ (L292p Heythuysen)
|
De wort koud laten worden. In L 325 maakt men onderscheid tussen de "voorkoeling" en de "nakoeling". Het voorkoelen vindt plaats in de koelbak, het nakoelen in koelapparatuur. [N 35, 44; monogr.]
II-2
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L292p Heythuysen)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
moortjes:
moeurkes (L292p Heythuysen),
mø͂ͅrkəs* (L292p Heythuysen)
|
[N Q (1966)]De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
20917 |
wrang |
wrang:
vraŋ (L292p Heythuysen)
|
Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11
|
17892 |
wrijven |
strijken:
strīēke (L292p Heythuysen)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|