17896 |
drukken |
drukken:
drukken (L292p Heythuysen)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
omstand maken (L292p Heythuysen)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
drukte:
drukte (L292p Heythuysen)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
enne dröppel (L292p Heythuysen),
enne(n) dröppel (L292p Heythuysen)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
port (L292p Heythuysen)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
29953 |
dubbele pik |
bik:
bek (L292p Heythuysen),
pik:
pek (L292p Heythuysen),
pioche:
pijas (L292p Heythuysen)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
ophoogschaars:
ǫphyǝxšārs (L292p Heythuysen)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
döbbeltje (L292p Heythuysen)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
her:
hɛr (L292p Heythuysen),
toren:
tūr (L292p Heythuysen)
|
Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duimdik:
doemdick (L292p Heythuysen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|