id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22432 | feesten | feesten: feesten (Hoensbroek) | Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
23615 | feestpredicatie | feestpredik: fieëspreeëdich (Hoensbroek) | Een feestpredikatie. [N 96B (1989)] III-3-3 |
21127 | fiets | fiets: inne fiets (Hoensbroek) | Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)] III-3-1 |
21138 | fietsen | fietsen: fietse (Hoensbroek) | op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)] III-3-1 |
33688 | fijn droog stof | fijne drek: fīǝnǝ drɛk (Hoensbroek), mul land: møl lant (Hoensbroek), stob: stōp (Hoensbroek), stub: støb (Hoensbroek), štøb (Hoensbroek) | Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8 |
25170 | fijne hagel | fijne hagel: fiene hagel (Hoensbroek), hagel: hagel (Hoensbroek) | fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4 |
33837 | fijngebouwd | (een) fijne: finǝ (Hoensbroek) | Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9 |
21853 | filiaal | bijzaak: beejzaak (Hoensbroek), filiaal (<fr.): filiaal (Hoensbroek) | de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1 |
24146 | fladderen | fladderen: fladdere (Hoensbroek) | fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1 |
18648 | flaphoed | flambard (fr.): flambaar (Hoensbroek) | flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3 |