e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
feesten feesten: feesten (Hoensbroek) Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
feestpredicatie feestpredik: fieëspreeëdich (Hoensbroek) Een feestpredikatie. [N 96B (1989)] III-3-3
fiets fiets: inne fiets (Hoensbroek) Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)] III-3-1
fietsen fietsen: fietse (Hoensbroek) op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)] III-3-1
fijn droog stof fijne drek: fīǝnǝ drɛk (Hoensbroek), mul land: møl lant (Hoensbroek), stob: stōp (Hoensbroek), stub: støb (Hoensbroek), štøb (Hoensbroek) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijne hagel fijne hagel: fiene hagel (Hoensbroek), hagel: hagel (Hoensbroek) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd (een) fijne: finǝ (Hoensbroek) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
filiaal bijzaak: beejzaak (Hoensbroek), filiaal (<fr.): filiaal (Hoensbroek) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
fladderen fladderen: fladdere (Hoensbroek) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flaphoed flambard (fr.): flambaar (Hoensbroek) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3