id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20838 | flauw | flauw: flauw (Hoensbroek), flauwe smaak (Hoensbroek) | niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3 |
20525 | flensje | pannenkoekje: pannekukske (Hoensbroek) | flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3 |
25295 | fles, maat van ong. 0,8 liter | fles: ein fles (Hoensbroek) | de maat die een inhoud aangeeft van 0,8 liter [fles] [N 91 (1982)] III-4-4 |
18912 | flink; flinke persoon | flink zijn: flink zien (Hoensbroek) | geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18021 | fluim | fluim: flūūme (Hoensbroek), kaats: kaatsj (Hoensbroek) | fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2 |
18024 | fluimen uitspuwen | fluimen spijen: flūūme sjpieje (Hoensbroek) | spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2 |
25025 | fonkelen, flonkeren | fonkelen: fonkeld (Hoensbroek), fonkelen (Hoensbroek) | levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4 |
21559 | fooi | drinkgeld: drinkgeld (Hoensbroek), fooi: foei (Hoensbroek), fooi (Hoensbroek) | de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1 |
24084 | franciscaan | bruine pater (lat.): broane poater (Hoensbroek), franciscaan: Franciscaan (Hoensbroek) | Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
24315 | fret | fret: fret (Hoensbroek) | fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2 |