18803 |
geheugen |
memorie:
memorie (Q039p Hoensbroek)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
gehoorzamen:
gehuurzame (Q039p Hoensbroek),
pareren:
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
parere (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (Q039p Hoensbroek)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
op de huuke zitte (Q039p Hoensbroek),
op de huuke zitten (Q039p Hoensbroek),
op zijn hukken zitten:
op z`n hūūke zitte (Q039p Hoensbroek)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19266 |
gek persoon |
gek:
eine gek (Q039p Hoensbroek)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
flauwekul maken:
flauwe köl maken (Q039p Hoensbroek)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkenhuis (Q039p Hoensbroek)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
knien:
zich kni-jje (Q039p Hoensbroek)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30175 |
geknipt werk |
snijvoegen:
šnivōgǝ (Q039p Hoensbroek),
snijwerk:
šniwęrǝk (Q039p Hoensbroek)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rōēëdsjtertje (Q039p Hoensbroek),
rôêtsjtèrtje (Q039p Hoensbroek)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|