e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geloven geloven: geleuëve (Hoensbroek), gleuven (Hoensbroek) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid van naderend onweer donderen: dondere (Hoensbroek), hommel: hoemel (Hoensbroek), rommelen: römelen (Hoensbroek) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten zich get op de haren doen: Plaatselijk.  zich get op de hoare dōēë (Hoensbroek), zich op de buidel trappen: zich òp d`r buul treeëne (Hoensbroek) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
gelukken slagen: slage (Hoensbroek) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben bofkont: bôfkont (Hoensbroek) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemekkelig (Hoensbroek), handig: hendig (Hoensbroek), op zijn gemak: op zie gemaak (Hoensbroek) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken aanpassen: aanpassen (Hoensbroek) de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)] III-1-4
gemalen schors looi: ideosyncr.  loei (Hoensbroek) Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)] III-4-3
gemaskerd persoon vastenavondsgek: vastenavondsgek (Hoensbroek) Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] III-3-2
gemeentebelasting gemeentelasten: gemĕentelasten (Hoensbroek) de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)] III-3-1