e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
getuige zijn getuigen: getuuge (Hoensbroek) getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] III-2-2
getuigenis getuigenis: getuugenis (Hoensbroek) de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] III-3-1
getuigrek hamengalg: hāmǝgalǝx (Hoensbroek) Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81] I-6
gevallen engelen duivels: duvels (Hoensbroek), gevallen engelen: gevalle ingele (Hoensbroek) De gevallen engelen. [N 96D (1989)] III-3-3
gevangenis cachot (<fr.): Van Dale: cachot (&lt;Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.  kachot (Hoensbroek) de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] III-3-1
geven geven: ge:ɛvə (Hoensbroek) geven [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
gevormd worden gevormd worden: geveurmd jonnen (Hoensbroek), gevòrmd weeëde (Hoensbroek) Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)] III-3-3
geweer geweer: geweĕr (Hoensbroek) een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)] III-3-1
gewelf gewelf: gǝwɛlǝf (Hoensbroek), het gewelf (Hoensbroek), welfsel: wɛlǝfsǝl (Hoensbroek) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] II-9, III-3-3
gewelfschildering muurschildering: de moersjilderinge (Hoensbroek) Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)] III-3-3