23644 |
altaarbel |
altaarbel:
altoarbel (Q039p Hoensbroek)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (Q039p Hoensbroek)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
pumps (eng.):
veel officiële hedendaagse benamingen overgenomem
pumps (Q039p Hoensbroek)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18659 |
andere nachtkleding |
bedslobjes:
bedsjluubkes (Q039p Hoensbroek)
|
nachtkleding: inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25242 |
andere soorten sneeuw |
sneeuw:
sneeuw
sjniēë (Q039p Hoensbroek)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22708 |
andere voorwerpen in bikkelspel |
{z. toel.}:
bikkels van tin of lood
z. toel. (Q039p Hoensbroek)
|
Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)]
III-3-2
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
d’r angel (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23449 |
angelustorentje |
klein torentje:
het klee teureke (Q039p Hoensbroek)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
nagelbloempje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
neigelbluemke (Q039p Hoensbroek)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (Q039p Hoensbroek
[(meervoud: aŋkǝrǝ)]
)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|