e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfhoge pet met opstaand bovenstuk lage zijden: liege zieje (Hoensbroek) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)] III-1-3
halfmis halfmis: hòëfmès (Hoensbroek) Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
halfsteense muur halfsteense: halǝfštē̜ns (Hoensbroek), halfsteense muur: hǫǝfštēns [muur] (Hoensbroek) Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.] II-9
halfsteensverband halfsteensverband: halǝfštēns˲vǝrbant (Hoensbroek) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.] II-9
halm, stengel van de graanplant spier: špīr (Hoensbroek), spit: špit (Hoensbroek) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals haus: haaws (Hoensbroek) hals [DC 01 (1931)] III-1-1
halssnoer kralentoer: krallentoer (Hoensbroek) aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] III-1-3
halve frank vierentwintig cent: [i.e. de Nederlandse waarde van 0,5 Belgische frank: 0,24 Nederlandse gulden, RK]  24 cent (Hoensbroek), vijftig centiem: fieftig centiem (Hoensbroek) wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve gulden halve gulden: inne hòve gölle (Hoensbroek), vijftig cent: fieftig cent (Hoensbroek) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve pint, kwart liter, maat kwart liter: kwart liter (Hoensbroek) de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)] III-4-4