33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kes (Q039p Hoensbroek)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
34285 |
haverkorfje |
spint:
špent (Q039p Hoensbroek)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hazelwòrm (Q039p Hoensbroek)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
leger:
lēēëger (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebberig:
hebberig (Q039p Hoensbroek),
hebbig:
hebbig (Q039p Hoensbroek)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
heft:
hef (Q039p Hoensbroek)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heen en weer:
he lupt hin en weer (Q039p Hoensbroek),
op en af:
hae löp ob. en āāf (Q039p Hoensbroek),
he lupt op en aaf (Q039p Hoensbroek),
op en neer:
hae löp op en neer (Q039p Hoensbroek),
schudden:
schudden (Q039p Hoensbroek),
water in ein glaas schödde (Q039p Hoensbroek)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21285 |
heer |
prins:
prîns (Q039p Hoensbroek)
|
heer [RND]
III-3-1
|
21151 |
heerbaan |
heerbaan:
hieërbaan (Q039p Hoensbroek)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18897 |
heerszuchtig |
heerszuchtig:
hierzuchtig (Q039p Hoensbroek)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|