e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kes (Hoensbroek) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
haverkorfje spint: špent (Hoensbroek) Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112] I-11
hazelworm hazelworm: hazelwòrm (Hoensbroek) hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)] III-4-2
hazenleger leger: lēēëger (Hoensbroek, ... ) Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)] III-4-2
hebzuchtig hebberig: hebberig (Hoensbroek), hebbig: hebbig (Hoensbroek) een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] III-3-1
hecht van een mes heft: hef (Hoensbroek) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heen en weer (bewegen) heen en weer: he lupt hin en weer (Hoensbroek), op en af: hae löp ob. en āāf (Hoensbroek), he lupt op en aaf (Hoensbroek), op en neer: hae löp op en neer (Hoensbroek), schudden: schudden (Hoensbroek), water in ein glaas schödde (Hoensbroek) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)] III-4-4
heer prins: prîns (Hoensbroek) heer [RND] III-3-1
heerbaan heerbaan: hieërbaan (Hoensbroek) een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)] III-3-1
heerszuchtig heerszuchtig: hierzuchtig (Hoensbroek) een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)] III-1-4