e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijsberen bijzen: (hin en weer) bieze (Hoensbroek), drentelen: drentelen (Hoensbroek), rondbijzen: rôndbieze (Hoensbroek) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsmuts ijsmuts: iesmutsj (Hoensbroek, ... ), iesmötsj (Hoensbroek), īēsmutsj (Hoensbroek, ... ) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijspegel ijskiekel: ieskièkelen (mv.) (Hoensbroek), ijspegel: īēës piēëgele (mv.) (Hoensbroek), kiekel: kîêkele (mv.) (Hoensbroek) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijver ijver: iever (Hoensbroek) toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4
ijverig ijverig: ieverig (Hoensbroek), vlijtig: vlietig zien (Hoensbroek) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] || met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iezel (Hoensbroek), iēëzel (Hoensbroek), īēzel (Hoensbroek) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijzelen: het iēëzelt (Hoensbroek), iezele (Hoensbroek, ... ) ijzelen [N 22 (1963)] III-4-4
ijzen afschuwelijk vinden: afschuweluk vinden (Hoensbroek), griezelen: griezelen (Hoensbroek) vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)] III-1-4
ijzeren deurtje voor het ovengat ovendeur: [oven]dȳr (Hoensbroek) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Hoensbroek), hooigaffel: [hooi]gafǝl (Hoensbroek), oogstgaffel: ǫu̯xs˲gafǝl (Hoensbroek), opsteekgaffel: ōpštēǝk˲gafǝl (Hoensbroek), steekgaffel: štē̜k˲gafǝl (Hoensbroek), vork: vǫrǝk (Hoensbroek) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3