e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lammeren lammen: lamǝ (Hoensbroek) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lamp lamp: lamp (Hoensbroek) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
lampenpit wiek: wek (Hoensbroek), wēēk (Hoensbroek) lampenpit [Roukens 14 (1937)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
landauer landauer: landauer (Hoensbroek), landǫwǝr (Hoensbroek) een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.] I-13, III-3-1
landrol wel: wɛl (Hoensbroek) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek landstreek: landsjtriēk (Hoensbroek), streek: štriək (Hoensbroek) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier fluishaar: flȳšhǭr (Hoensbroek  [(fluis: pluis)]  ), winterhaar: wɛnjtǝrhǭr (Hoensbroek) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint lits: litsj (Hoensbroek), scholkenbindel: sjôlke-bingele (Hoensbroek), scholkensnoer: sjolkesjneur (Hoensbroek), snoer: sjneur (Hoensbroek), strik: schtrik (Hoensbroek) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
langbenig paard klepper: klɛpǝr (Hoensbroek) [N 8, 20 en 62i] I-9
lange bouwladder steigersledder: štīgǝrslø̜dǝr (Hoensbroek) Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.] II-9