e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liggend dakvenster dakraampje: dākrēǝmkǝ (Hoensbroek) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
liggende rollaag platte rollaag: platǝ rǫllǭǝx (Hoensbroek), steensrollaag: štēnsrǫllǭǝx (Hoensbroek) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.] II-9
ligger dwarshout: dwęǝšhōt (Hoensbroek), ligger: leqǝr (Hoensbroek), ligger (Hoensbroek) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] || Horizontaal latje waarop aan de uiteinden twee verticale latjes, de ø̄nonnenø̄, bevestigd zijn waartussen de spil met vleugels, klos en trendel bevestigd zitten. Zie afb. 51. [N 34, B11] II-3, II-7
liguster liguster: leguster (Hoensbroek), ideosyncr.  liguster (Hoensbroek) De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)] III-4-3
lijden onderstaan: onderstaon (Hoensbroek) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
lijder aan tuberculose wrak: wrak (Hoensbroek) Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a] I-11
lijkbaar baar: baar (Hoensbroek), lijkbaar: lijkbaar (Hoensbroek), schoof: sjooëf (Hoensbroek) De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkbidder dodengraver: doodengraver (Hoensbroek), lijkbidder: lijkbidder (Hoensbroek), ter-lijk-bedener: terliekbeeëner (Hoensbroek) het overlijden aanzeggen; wat is de benaming voor de persoon die dat deed? [VC 30 (1964)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] III-2-2
lijkboog baar: boër (Hoensbroek) De in de kerk opgestelde boog bij een lijkdienst, lijkboog [doeëdeboaëg, boaëg]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkenhuisje lijkenhuisje: het lieëkehuuske (Hoensbroek) Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)] III-3-3