20285 |
min, voedster |
voedster:
voedster (Q039p Hoensbroek)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
minderwaardig:
minderwaerdig (Q039p Hoensbroek)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18795 |
minderen |
afnemen:
Note v.d. invuller: Dit heb ik ook gehoord.
sjtīēëk aafnumme (Q039p Hoensbroek),
minderen:
mindere (Q039p Hoensbroek)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)]
III-1-3
|
20460 |
minnaar |
minnaar:
minnaar (Q039p Hoensbroek)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
aanhoudster:
aanhaagster (Q039p Hoensbroek)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
miraakel (Q039p Hoensbroek),
wonder:
wònder (Q039p Hoensbroek)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
mès (Q039p Hoensbroek)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
drieheremès (Q039p Hoensbroek)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23524 |
mis met vier heren |
mis met vier heren:
een mes mit veer here (Q039p Hoensbroek)
|
Een plechtige H. Mis waarin naast de genoemde drie, ook nog - gehuld in koorkap - een presbyter assistens voorgaat [vierherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23509 |
mis voor een overledene |
zielenmis:
zieëlemes (Q039p Hoensbroek)
|
Een mis voor een overledene [zielmis, zielemis, zieledienst, dodenmis, zwarte mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|