25100 |
motregenen, licht regenen |
druppelen:
druupele (Q039p Hoensbroek),
drŭppele (Q039p Hoensbroek),
sijpelen:
siepele (Q039p Hoensbroek),
smiezelen:
sjmiezelen (Q039p Hoensbroek),
smiezen:
het begint te sjmīēëse (Q039p Hoensbroek),
zeveren:
zeivere (Q039p Hoensbroek),
zouwelen:
zauwele (Q039p Hoensbroek)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋk (Q039p Hoensbroek)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.]
I-9
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
lobmouw:
lobmow (Q039p Hoensbroek)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewe scholk (Q039p Hoensbroek),
moewesjolk (Q039p Hoensbroek),
môwe-sjôlk (Q039p Hoensbroek),
mouwscholk:
moewsjolk (Q039p Hoensbroek),
scholk:
sjólk (Q039p Hoensbroek)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26147 |
muilband |
buitenste naafband:
būtǝstǝ nāf˱bant (Q039p Hoensbroek
[(mv -bɛŋ)]
)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
18308 |
muiltje |
muil:
mōeële (Q039p Hoensbroek),
muiltje:
muiltje (Q039p Hoensbroek),
muiltjes (Q039p Hoensbroek)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
mōēs (Q039p Hoensbroek)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
mōēze (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
mol:
mōl (Q039p Hoensbroek),
mul:
møl (Q039p Hoensbroek)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
baar geld:
baargeld (Q039p Hoensbroek),
munten:
munte (Q039p Hoensbroek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|