25393 |
nascheren |
met (het) mes nagaan:
mɛt ǝt mɛts nǭgǭn (Q039p Hoensbroek),
nascheren:
nǭsxērǝn (Q039p Hoensbroek)
|
De haren die na het afkrabben van de opperhuid zijn blijven zitten met een mes of iets dergelijks verwijderen. [N 28, 32; N 28, 25; monogr.]
II-1
|
25124 |
natte sneeuw |
pratssneeuw:
pratsjsjniēë (Q039p Hoensbroek),
watersneeuw:
smeltende sneeuw
watersjniēë (Q039p Hoensbroek)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
baak/bach:
bāk (Q039p Hoensbroek),
beek:
bēǝk (Q039p Hoensbroek),
rin:
ren (Q039p Hoensbroek)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q039p Hoensbroek),
eng, niet wijd:
ing neet wiêt (Q039p Hoensbroek),
nauw:
naw (Q039p Hoensbroek)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw (bekremmeld, eng, strang) [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
secuur:
héé ĕ(s) səkūūr (Q039p Hoensbroek),
secuur (Q039p Hoensbroek),
van een werk
səkūūr (Q039p Hoensbroek)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navəl (Q039p Hoensbroek)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
het navelbendje (Q039p Hoensbroek),
navelbendje (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
niëvelbentje (Q039p Hoensbroek),
navelwindel:
navelwingel (Q039p Hoensbroek),
navelwindeltje:
navelwingelke (Q039p Hoensbroek)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
rotkreupel:
rotkreupel (Q039p Hoensbroek)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|
20361 |
neef |
neef:
nēͅf (Q039p Hoensbroek)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
een niēët (Q039p Hoensbroek),
eigen spellingsysteem
niet (Q039p Hoensbroek),
nieët (Q039p Hoensbroek),
WLD
nieët (Q039p Hoensbroek)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|