e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
offergang offergang: offergangk (Hoensbroek) De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)] III-3-3
offergeld offergeld: offergeld (Hoensbroek) Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
ogenblikje, korte tijd, eventjes korte tijd: eine kortte tiëd (Hoensbroek), moment: moment (Hoensbroek), ogenblikje: augenblikschke (Hoensbroek) een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
oksaal oksaal: oksaal (Hoensbroek) Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)] III-3-3
oksel oksel: oksel (Hoensbroek), onder de arm: ? ônger de erm (Hoensbroek), onger de ärm (Hoensbroek) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olie salade-olie: slaaiôlie (Hoensbroek) olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3
omheinde wei afgemaakte wei: āfgǝmakdǝ węi̯ (Hoensbroek), afgetuinde wei: āfgǝtȳndǝ węi̯ (Hoensbroek), baaldem: bayǝm (Hoensbroek) Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.] I-8
omslagdoek (alg.) plag: plak (Hoensbroek, ... ) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3
omslagdoek onder mantel of jak plaggetje: plekske (Hoensbroek), sjaal: sjaal (Hoensbroek) omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)] III-1-3
omslagdoek over mantel of jak grote plag: groeëte plak (Hoensbroek), sjaal: sjaal (Hoensbroek) omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)] III-1-3