23974 |
onkuisaard |
vieze beest:
vies bies (Q039p Hoensbroek),
vieze, een ~:
inne vieëze (Q039p Hoensbroek),
vuilerik:
voalerik (Q039p Hoensbroek)
|
Onkuisaard, viezerik op sexueel gebied [smeerlap, vieze beest, vieze fannie]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23973 |
onkuisheid |
beesterij:
biesterij (Q039p Hoensbroek),
zwijnerij:
sjweinerie-j (Q039p Hoensbroek)
|
Onkuisheid, onzuiverheid, ontuchtigheid [beesterij, zwijnerij]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19267 |
onnozel persoon |
onnozele hals:
onneuzele hals (Q039p Hoensbroek),
slome:
slome (Q039p Hoensbroek),
stomkop:
stomkop (Q039p Hoensbroek),
stumper:
stumper (Q039p Hoensbroek),
uilskuiken:
uulskuuke (Q039p Hoensbroek)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnūūzel kinger (Q039p Hoensbroek),
ònūūzele kinger (Q039p Hoensbroek)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
29134 |
onregelmatig gesponnen draad |
ongelijk garen:
ongǝlīǝk gārǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het onregelmatig spinnen van garen veroorzaakte vaak knopen of verdikkingen. Men kreeg dan garen van de minste kwaliteit. [N 34, C6]
II-7
|
29133 |
onregelmatig spinnen |
knobelen:
knūbǝlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Met oneffenheden of ongelijk spinnen. [N 34, C3]
II-7
|
20922 |
onrijp |
groen:
greun (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
greun (Q039p Hoensbroek),
onrijp:
ideosyncr.
ônriēp (Q039p Hoensbroek)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
greun (Q039p Hoensbroek),
onrijp:
ideosyncr.
ônriēp (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
verkruppeld:
verkruppeld (Q039p Hoensbroek)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
18973 |
onschuldig |
onschuldig:
onschöldig (Q039p Hoensbroek)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig zijn:
driftig zien (Q039p Hoensbroek)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|