23198 |
op bedevaart gaan |
een bedeweg doen:
inne beeweeg dōē (Q039p Hoensbroek),
ne bêêwêêg doeë (Q039p Hoensbroek),
een gang doen:
ene gank doeë (Q039p Hoensbroek),
op bedevaart gaan:
op beevaart goa (Q039p Hoensbroek)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
25358 |
op de borrel gaan |
prachtig dier get aparts:
praxtex dēr gɛt apārst (Q039p Hoensbroek)
|
Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4]
II-1
|
21692 |
op de markt verkopen |
naar de markt gaan:
noa de mert goa (Q039p Hoensbroek),
noa de mert goan (Q039p Hoensbroek),
verkopen:
verkòpe (Q039p Hoensbroek)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de pokkel zitten:
bie pap op de poekel zitte (Q039p Hoensbroek),
op de poekel zitte (Q039p Hoensbroek),
pokkelen:
pap, wilste mich eens poekelen (Q039p Hoensbroek),
poekele (Q039p Hoensbroek)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de tenen lopen:
op de tiene loopen (Q039p Hoensbroek),
op de tīēne lope (Q039p Hoensbroek),
op zijn tenen lopen:
op z`n tīēne lóópe (Q039p Hoensbroek),
op zijn voorvoeten lopen:
op z`n vuurvēūt lóópe (Q039p Hoensbroek)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25094 |
op een rij zetten |
op een rij zetten:
op ein rie zitte (Q039p Hoensbroek),
op rij zetten:
op rij zetten (Q039p Hoensbroek)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
kleinen:
B.v. de kinger kleeëne voet.
kleeëne (Q039p Hoensbroek)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33851 |
op hol slaan |
dertussenuit gaan:
dǝrtø̜sǝnut gǭn (Q039p Hoensbroek),
op de loop (gaan, zijn):
ǫp dǝ lø̄ǝp (Q039p Hoensbroek)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
21197 |
op reis gaan |
op reis zijn:
op reis zijn (Q039p Hoensbroek)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
òp retreeët goa (Q039p Hoensbroek)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|