24489 |
palmboompje |
gewijde palm:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
gerwiejde palm (Q039p Hoensbroek)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
broeiketel:
brø̄jkētǝl (Q039p Hoensbroek),
kookketel:
kǭkkētǝl (Q039p Hoensbroek),
varken(s)ketel:
vɛrkǝnkētǝl (Q039p Hoensbroek)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
30223 |
panlatten |
pannenlatten:
panǝlatǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30471 |
pannen hangen |
dekken:
dɛkǝ (Q039p Hoensbroek),
overdekken:
ø̄vǝrdɛkǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
30475 |
pannen voegen |
aansmeren:
ānšmīrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
19443 |
pannenlap |
pak-aan:
pak-aa (Q039p Hoensbroek)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17551 |
papperig, opgeblazen persoon |
papzak:
papzak (Q039p Hoensbroek)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23900 |
paradijs |
paradijs:
paradeis (Q039p Hoensbroek),
paredieës (Q039p Hoensbroek)
|
Het Paradijs [et paredies]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
parrepluuj (Q039p Hoensbroek),
perpluuj (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
perreplu (Q039p Hoensbroek),
perrepluu (Q039p Hoensbroek),
scherm:
vgl. du. Schirm"paraplu.
sjirm (Q039p Hoensbroek)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18406 |
parfum |
odeur (fr.):
odeur (Q039p Hoensbroek)
|
reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)]
III-1-3
|