17991 |
pijn |
pijn:
pi:n (Q039p Hoensbroek),
pien (Q039p Hoensbroek)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
onderbeen:
ondǝrbęi̯n (Q039p Hoensbroek),
scheenbeen:
šēnbęi̯n (Q039p Hoensbroek)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
pipekrôl (Q039p Hoensbroek)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱beŋǝr (Q039p Hoensbroek),
zɛlǝf˱bindǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18162 |
pil |
pil:
pil (Q039p Hoensbroek)
|
pil [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
piléér (Q039p Hoensbroek)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloem:
peŋkstǝrblom (Q039p Hoensbroek)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.]
I-5
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
halve liter:
halve liter (Q039p Hoensbroek),
pint:
pint (Q039p Hoensbroek)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,5 liter [snelleke, pint, schopje, schep, wup, leers] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20060 |
pioen |
vuilbloem:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
voelbloem (Q039p Hoensbroek)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24364 |
pissebed |
molenvarken:
mūūëleverke (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|