e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
razen en tieren tekeergaan: tekier gaon (Hoensbroek) luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)] III-1-4
razend van woede razend: raözend (Hoensbroek) razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)] III-1-4
rechte, vormeloze benen flessenbenen: fleschebein (Hoensbroek), stokken: sjtekke (Hoensbroek) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterkant van het paard van de manse kant: van dǝr mansǝ kantj (Hoensbroek), vandeme: vandǝmǝ (Hoensbroek  [(vandeme: van de (voer)man weg)]  ) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtop rechtop staand: rechopstaôn (Hoensbroek) rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)] III-4-4
rechtspreken berechten: berechte (Hoensbroek) rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)] III-3-1
rechtstaande oren flaporen: flaporen (Hoensbroek), moesbladeren: moosblaar (Hoensbroek), platoren: platoere (Hoensbroek), spitsoren: sjpitsoere (Hoensbroek) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rechtvaardig rechtvaardig: rechvaardig (Hoensbroek) handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] III-1-4
rector rector (lat.): rector (Hoensbroek, ... ) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
reeks, rij reeks: eine reeks grei (Hoensbroek), rij: rif (Hoensbroek) een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] III-4-4