e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scharrelen dabben: dabǝ (Hoensbroek) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen schateren: schateren (Hoensbroek), sjáátere (Hoensbroek) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schatten ponderen: punjeren (Hoensbroek), schatten: schatte (Hoensbroek), wikken: wikke (Hoensbroek) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede metsenschede: metse sjij (Hoensbroek) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
scheef, niet recht scheef: scheef (Hoensbroek), schuins: schuins (Hoensbroek), schuuns (Hoensbroek) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheen scheen: šéənə (Hoensbroek) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjieëpke (Hoensbroek), schuitje: sjuuëtje (Hoensbroek) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheermes scheermes: schaermets (Hoensbroek) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schei scheien: šęi̯ǝ (Hoensbroek) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheiplank sluitplankje: sluitplankje (Hoensbroek) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3