e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijdehante vrouw; bijdehand veeg: vaeg (Hoensbroek) een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)] III-1-4
bijeen poten dik: dik (Hoensbroek), kort: kǫrt (Hoensbroek), kort bijeen: kǫrt biēn (Hoensbroek) De pootaardappelen dichter bijeen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18a] I-5
bijeenleggen bijeenlappen: beej ein lappe (Hoensbroek) gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)] III-3-1
bijenhal bijenkaar: biǝkār (Hoensbroek) Gebouw waarin korven of kasten geplaatst worden als beschutting tegen regen en wind. In de loop van de tijden zijn er verschillende vormen geweest van een bijenstand of bijenhal. De vorm hing af van het al of niet voorhanden zijn van een natuurlijke beschutting en het materiaal dat de natuur in de omgeving ter beschikking stelde. Gewoonlijk is de bijenstand een rechthoekig bouwsel met een open zijde die meestal in zuidoostelijke richting is geplaatst. Verder zijn er een achterwand, zijwanden, een bodemplank en dak plus afdak. Beschutting en zonlicht zijn belangrijk voor een bijenstand. Voor korven en kasten met achterbehandeling heeft de stal of stand de nodige voordelen. Voor de moderne kasten met bovenbehandeling is een stal niet meer nodig. Deze kasten worden vrij opgesteld. [N 63, 11a; N 63, 2a; N 63, 2; JG 1b + 2c; JG 2b-5; L 1a-m; S 3; R 3, 41; Ge 37, 150; A 9, 5; monogr.] II-6
bijenkap mom: mum (Hoensbroek) Volkomen afsluitend hoofddeksel ter bescherming tegen bijensteken. Wanneer de imker de bijen op een of andere manier moet behandelen, zal hij vooral het hoofd moeten beschermen tegen steken. Hiervoor gebruikt hij voornamelijk twee soorten hoofdbedekking: de kap en de sluier. Beide reiken ze tot op de schouder. De kap is geheel van metaalgaas, terwijl de sluier van, vooral zwarte, tule is gemaakt en van een hoed afhangt. Een vizier van draadgaas of paardehaar moet zicht geven op de bijen. Op grond van de grote overeenkomst in woordtypen bij de antwoorden op de verschillende vragen naar een soort bijenkap of sluier zijn de antwoorden in één lemma Bijenkap samengevoegd. [N 63, 74a; N 63, 74b; N 63, 74c; N 63, 74d; N 63, 74e; S 3; L 1a-m; L 16, 7; JG 1b; JG 2b-5, 5; R 3, 44; R 3, 42; R 3, 43; Ge 37, 151, monogr.] II-6
bijl waarmee men het slachtvee klooft bijl: bilǝ (Hoensbroek) Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.] II-1
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt hakmachien: hakmǝšīǝn (Hoensbroek), hakmes: hakmɛts (Hoensbroek) Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49] II-1
bijleggen lappen: lappen (Hoensbroek) Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] III-3-2
bijweg zijweg: zieweĕg (Hoensbroek) een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)] III-3-1
bikkel(s) bikkel: bikkel (Hoensbroek), priksteen: priksjteen (Hoensbroek) De beentjes. [N R (1968)] III-3-2