21450 |
snipper |
katsjel:
vgl. Sittard Wb. (pag. 169): katsjel, snipper, stukje, afval.
katschel (Q039p Hoensbroek),
stukje:
ein stôkske pepeer (Q039p Hoensbroek)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20550 |
snoepje |
zuurtje:
zuurtje (Q039p Hoensbroek)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslāx (Q039p Hoensbroek),
smikkesnoer:
šmekǝšnōr (Q039p Hoensbroek)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
knevel:
knévəl (Q039p Hoensbroek),
snor:
šnor (Q039p Hoensbroek)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25048 |
snorren |
snorken:
snôrke (Q039p Hoensbroek),
snorren:
snorre (Q039p Hoensbroek)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34510 |
snot |
snop:
šnop (Q039p Hoensbroek),
snot:
šnot (Q039p Hoensbroek)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
koetenneus:
kōētenaas (Q039p Hoensbroek),
kōēëtenaas (Q039p Hoensbroek),
kute-jong:
(figuurlijk).
kōētjong (Q039p Hoensbroek),
kute-naas:
koetenaas (Q039p Hoensbroek),
kute-nelis:
(figuurlijk).
kōētnelles (Q039p Hoensbroek),
snotneus:
snotnaas (Q039p Hoensbroek),
snotneus (Q039p Hoensbroek),
snotterbel:
(letterlijk).
sjnōēterbel (Q039p Hoensbroek),
snotternaas:
(letterlijk).
sjnōēternaas (Q039p Hoensbroek),
zeiknelis:
(figuurlijk).
zeeknelles (Q039p Hoensbroek),
zijpnaas:
(letterlijk).
zīēpnaas (Q039p Hoensbroek)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
koet:
kōēt (Q039p Hoensbroek),
kōēëte (Q039p Hoensbroek)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuvke (Q039p Hoensbroek)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulding:
pruldink (Q039p Hoensbroek),
snuisterij:
snuisterij (Q039p Hoensbroek)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|