e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snuit snoet: de sjnoet (Hoensbroek), snuit: sjnōēt (Hoensbroek), snoet (Hoensbroek), šnūt (Hoensbroek) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1, III-4-2
snurken snurken: sjnōērke (Hoensbroek), sjnôrke (Hoensbroek), snörke (Hoensbroek), zagen: zēēëge (Hoensbroek) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
sober sober: sober (Hoensbroek) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4
sobriëtas sobritas (<lat.): Sobriëtas (Hoensbroek) De R.K. vereniging ter bestrijding van het drankmisbruik (Mariavereniging, Sobriëtas). [N 96D (1989)] III-3-3
soepketeltje miet: miet (Hoensbroek), mietje: mietje (Hoensbroek) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepkip soephen: soephin (Hoensbroek) kip in water gekookt [N 37 (1971)] III-2-3
soepterrine soepkomp: soepkòmp (Hoensbroek) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
soepvlees soepvlees: soupvlees (Hoensbroek) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
sok sok: ich loop ummer op g⁄n zukke wenn ich heeëm binn. De vrouw sjtrikt mich ummer nuuj veuët dra (Hoensbroek), zök (Hoensbroek, ... ) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3
sokophouder jarretelle (fr.): jartels (Hoensbroek), sokkenhouder: zökhouwers (Hoensbroek), sokkenophouder: zökke-ôp howesj (Hoensbroek) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3