32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q039p Hoensbroek),
schup:
šøp (Q039p Hoensbroek),
steekschup:
štē ̞ǝk[schup] (Q039p Hoensbroek)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
spijlen:
špīlǝ (Q039p Hoensbroek)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
2 decimeter:
2 deciemeter (Q039p Hoensbroek)
|
de maat die een lengte aangeeft van 20 cm [span] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25428 |
spanijzer |
spanijzer:
španizǝr (Q039p Hoensbroek)
|
IJzer met pinnetjes - volgens de informant uit P 176 zijn het er twee - dat ook gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Volgens de informant uit K 358 wordt dit spanijzer tussen het schaambeen geplaatst. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 68]
II-1
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
vregel:
vrē̜gǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
31764 |
spantouw van de spanzaag |
koord:
kǭrt (Q039p Hoensbroek),
spantouw:
špantǫw (Q039p Hoensbroek),
vregeltouw:
vrē̜gǝltǫw (Q039p Hoensbroek)
|
Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.]
II-12
|
31760 |
spanzaag |
spanzeeg:
španzē̜ǝx (Q039p Hoensbroek),
trekzeeg:
trek˲zē̜ǝx (Q039p Hoensbroek)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
24618 |
spar |
spar:
d’r sjpar (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
spar (Q039p Hoensbroek)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
oppotten:
(Blerick).
oppötte (Q039p Hoensbroek),
sparen:
spare (Q039p Hoensbroek)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33904 |
spat |
spat:
špat (Q039p Hoensbroek)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|