e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spatten spetteren: spetterd (Hoensbroek), sprietsen: schprietsen (Hoensbroek) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speculeren speculeren: speculeren (Hoensbroek, ... ) kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)] III-3-1
speeksel uitspuwen kaatsen: kaatsje (Hoensbroek), spijen: sjpieje (Hoensbroek), sjpuje (Hoensbroek), spieën (Hoensbroek), ṣpijə (Hoensbroek) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelkaart speelkaart: speelkaart (Hoensbroek) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] III-3-2
speelman, klapspaan rimptamp: rimptamp (Hoensbroek), speelman: speelman (Hoensbroek) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speelplaats speelplaats: schpielplaatsch (Hoensbroek) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels dartelen: dartelen (Hoensbroek), dertele (Hoensbroek) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speen speen: speen (Hoensbroek) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dē̜m (Hoensbroek) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spekhaak vleeshaak: vlęjshø̄kǝn (Hoensbroek), vlęjšhø̜jk (Hoensbroek) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1