24993 |
spatten |
spetteren:
spetterd (Q039p Hoensbroek),
sprietsen:
schprietsen (Q039p Hoensbroek)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
speculeren (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
kaatsen:
kaatsje (Q039p Hoensbroek),
spijen:
sjpieje (Q039p Hoensbroek),
sjpuje (Q039p Hoensbroek),
spieën (Q039p Hoensbroek),
ṣpijə (Q039p Hoensbroek)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
speelkaart:
speelkaart (Q039p Hoensbroek)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
rimptamp:
rimptamp (Q039p Hoensbroek),
speelman:
speelman (Q039p Hoensbroek)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
schpielplaatsch (Q039p Hoensbroek)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
dartelen:
dartelen (Q039p Hoensbroek),
dertele (Q039p Hoensbroek)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
speen:
speen (Q039p Hoensbroek)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (Q039p Hoensbroek)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlęjshø̄kǝn (Q039p Hoensbroek),
vlęjšhø̜jk (Q039p Hoensbroek)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|