id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18390 | speld | spang: špaŋ (Hoensbroek) | Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7 |
22327 | spelletje | potje: pøͅtjɛ (Hoensbroek) | Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
20165 | spenen | spenen: špinǝ (Hoensbroek) | Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9 |
24247 | sperwer | sperwer: sjperwer (Hoensbroek), stootvogel: štūətvūəgəl (Hoensbroek) | sperwer [DC 42b (1967)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1 |
33513 | sperziebonen | prinsessen: prinsesse (Hoensbroek), prinsessenbonen: prinsessebōēëne (Hoensbroek), sperziebonen: ideosyncr. sperziebōēn (Hoensbroek) | De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7 |
20535 | spetteren | spetteren: spetteren (Hoensbroek) | sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
26360 | spie | kijl: kīl (Hoensbroek), spie/spij: špī(i̯) (Hoensbroek) | De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3 |
30443 | spie van het anker | ankerspie/-spij: aŋkǝršpij (Hoensbroek) | De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9 |
17569 | spier | muskel (du.): moeskel (Hoensbroek), spier: sjpier (Hoensbroek), spier (Hoensbroek) | pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1 |
24429 | spiering | sprot: d’r sjpròt (Hoensbroek) | Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)] III-4-2 |