21545 |
sprookje |
verhaal:
verhaol (Q039p Hoensbroek)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sjprōēëte (Q039p Hoensbroek),
spruitjes:
sjpruutjes (Q039p Hoensbroek)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
spruiten:
sjprōēëte (Q039p Hoensbroek),
uitlopers (krijgen):
ideosyncr.
oetluipers (Q039p Hoensbroek),
uitspruiten:
ōētsjprōēëte (Q039p Hoensbroek)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q039p Hoensbroek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
34286 |
spruitpot |
kwelketel:
kwelkiǝtǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjprietse (Q039p Hoensbroek),
sprietse (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
spuiten:
sjpuite (Q039p Hoensbroek)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21526 |
staal |
monster:
monster (Q039p Hoensbroek),
staaltje:
staelke (Q039p Hoensbroek)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
stoan (Q039p Hoensbroek)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
štǭǝnt ˲vǝrbant (Q039p Hoensbroek)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
30143 |
staande rollaag |
rollaag:
rǫllǭǝx (Q039p Hoensbroek),
steensrollaag:
štēnsrǫllǭǝx (Q039p Hoensbroek)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.]
II-9
|